Vrijdags de 13e

Fragment van de PStheater-borrel op vrijdags de 13e.

Het is vrijdags de 13 en ik zit in een hotel kamer.
Nee dat is niet waar.
Misschien wel als jij – Rian/Tijs/Pepijn – dit voorleest, viagra maar niet nu ik dit schrijf.
Op de nu van dit moment zit ik een vliegtuig. Ik sta op het punt op te stijgen en straks land ik precies op hetzelfde tijdstip als ik vertrokken ben. Hoe bizar. En ik schrijf een brief. Dat is niet bizar, cialis   dat doe ik elke vlucht.
Ik heb het niet zo op vliegen. Niet op de vieze gluurderige beestjes met belachelijk veel ogen en niet op het ding. Vliegen. In een vliegtuig. In een bus met te weinig wielen die ze nog extra zwaar hebben gemaakt door er vleugels aan het hangen. 400 kg leeggewicht, en die meneer naast me is niet de lichtste dus weet ik veel met hoeveel honderden kilo we in de lucht hangen… Eigenlijk is vliegen gewoon heel heel heel langzaam vallen…
En daarom schrijf ik elke vlucht die ik maak een brief. Aan mijn lieve koekenbakkers –  en m’n lief, die geen koekjes kan bakken, en toch, toch heb ik hem lief.
Ik weet dat de kans dat ik neerstort klein is, maar toch, ‘voor de gevalligheid’ zoals m’n oudste zegt. En ja, ik realiseer me dat als ik neerstort, dat waarschijnlijk in de Noordzee is, en dat mijn tic om nog met mijn vulpen van vroeger te schrijven dan duidelijk een geval van heel jammer is.
Oh God, we stijgen op!

“Hee, lieve mannetjes,
ik heb het niet op vliegen, omdat ik elke minuut kilometers van jullie  wegvlieg. ‘k Zou willen     dat jullie konden vliegen dan konden jullie gewoon onder m’n vleugel mee.”

Da’s ook wat – dan koos ik een plek aan het raam – kijk ik uit op een vleugel.

“Mijn grootste angst is dat ik er niet ben als er iets ergs met jullie gebeurt, lieve ventjes. Dat     we geen afscheid hebben genomen, omdat we dachten dat het leven toch wel doorgaat,     wat het doet, het gaat door, ook zonder mij, en weet dat ik erbij ben, ook als ik er niet ben.

Piet, uit de Raamsteeg die leerde me – onder het eten van uienprak “ Je bent niet gezegend     om hoeveel jaren je nog hèbt, maar om alles wat er al is. Geweest.”

Hij heeft gelijk. Omdat jullie mijn thuis zijn, omdat hoe jullie je armen om een nek kunnen     slaan, met handjes die in elkaar vouwen en dan even knijpen, als aapjes… Oh man… Dat     is thuiskomen. Omdat hoe jullie haar ruikt… en zelfs hoe schaamteloos jullie een drol         kunnen draaien op de wc en dan roepen om jullie billen af te vegen, zelfs dat is thuis. Juist.
Ik durfde vroeger als ik iemand leuk vond nooit bij diegene te poepen, vond ik             demystificerend (sorry Rian/Tijs/Pepijn). Maar ik wist dat mijn lief, mijn lief was, toen ik bij     hem naar de wc was gegaan en hij heel hard moest lachen toen hij na mij heel nodig moest     plassen.

Zoals Felix op 23 april 2013 op het plafond van het studentenhuis op de Houtstraat -waar     Raffaëlle en ik hem troffen – heeft geschreven “Ik vind mooi aan een studentenhuis dat je     elkaar kan horen plassen.”  Zijn ouders hebben elkaar in een studentenhuis leren kennen,     en zijn nog steeds bij elkaar… Die kwamen al thuis in hetzelfde huis, voordat ze bij elkaar     thuiskwamen.

“Hoe jouw ogen twee grote ramen zijn, Manouk, die gewoon altijd open staan, die tegen de     wereld zeggen ‘kom maar binnen!’ – hoe je moet lachen om wat er allemaal van die wereld      jouw ramen binnenkomt, en hoe je er soms om moet huilen, dat is thuiskomen. Hoe jij een     bèètje trots bent dat je de komende woensdag voor je A mag afzwemmen, maar écht heel     trots bent dat een andere, oudere jongen, omdat jij het wel durfde om 12 onder water te         zwemmen door het gat, zichzelf overwon en het ook deed. Dat is thuiskomen. Dat jij hem     geholpen had, en dat je dat dan niet tegen pappa wil zeggen via de voicemail, maar hem     zelf wil aan de telefoon wil spreken, dat is thuiskomen.

Hoe jij onvoorwaardelijk jij bent, Hayk, hoe jij kan donderstralen – donderen en zonnestralen     tegelijk. Hoe jij heel goed bent in nee zeggen, maar “nee” nooit, nee nooit, als een         antwoord accepteert. Hoe jij met je handjes, als ik je vast heb, naar mijn hart graait, terwijl     je het – al vanaf dat je besloot op de eettafel geboren te worden- meteen had. Dat is         thuiskomen.

Misschien is thuiskomen wel zoveel malen mooier dan thuis zijn.
Misschien is het niet de vlucht.
Misschien is het niet waar je landt.
Maar hoe.
Hoe je je besluit te nestellen, daar waar jij nestelaar bent.