val-appel

ergens, op een boerderij, met een datum en een jaartal

 

 

 

 

 

Hee jij

Bizar hoeveel je met een appel kan doen. 
Of niet met één appel, die is zo op
Ik bedoel, het is alsof de appels hier maar blijven vallen
En vallen
Een veelvuldig vallen
Oh man, ik word er vreselijk sentimenteel van
Op mijn blote voeten door het natte gras, met mijn rok in mijn hand, als een knapzak, valappels rapen.
Ik moest aan je denken
Aan hoe we veelvuldig voor elkaar gevallen zijn
Steeds de één net na de ander
Alsof het ons nooit zou lukken samen te vallen
Ze zeggen dat timing alles is, dat je de liefde moet plukken… 
Tijd is alles.
Timing is daar maar een heel specifiek onderdeel van.
Een valappel die je niet opraapt, ja , die is verloren, als je die laat liggen en dan besluit, zelfs al is het een middag verder, en je wil hem dan toch rapen… dan hebben de beestjes hem al te pakken, of de rot…
En toch – ik had een dikke volle appel in mijn handen, die nog sappig en wel aan de boom hing, en ik vond het nogal wat… die eraf rukken. Pluk de dag, zeggen ze. Ik vond het nogal wat. Toen ik die ene appel eraf trok zwiepte de tak waar hij aanhing zo hard dat er vier appels op de grond kletterden. Ik vind dat nogal wat. Dat je één perfecte appel wil plukken en er nog vier, zomaar, van de takken af vallen.
Ik geloof ik dat ik liever vroeg op sta, en met de dauw op mijn huid, de dag opraap.
Of, hoor mij – laat de dag lekker doen wat hij wil… Ik had het over appels… En gek genoeg gaan appels over jou…
Misschien had ik niet terug moeten komen naar hier.
Alles in deze boerderij is zo verbonden met jou… Ik raap jouw appels, alsof elke valappel die ik in mijn schoot verzamel een stukje van jou is…
Een beetje van jou dat zegt ‘kijk mij eens voor dag en dauw vallen. Voor jou’
Ik heb chutney van je appels gemaakt – vooral omdat ik een sneu doosje met specerijen vond die eigenlijk over de datum waren… Kon ze weggooien, of niet. Koos het laatste. Nu staat er een pan – jouw pan – op het vuur – jouw vuur – te pruttelen. Ik heb geen idee of jij hier potjes en dekseltjes hebt. Ben jij iemand om dingen te conserveren? Daar ga ik nu achter komen. Anders eet ik de komende drie weken bij alles; appelchutney. Maar ik hoop dat ik het kan op potten, en dat ik over een maand of twee, drie zo’n potje kan openen op een gure verlaten avond. Zodat ik me kan warmen aan de diepe smaak van hoe jij ooit voor me viel.
Zoveel appels. Zoveel jij. Zoveel om voor te vallen.
Ik denk dat een appel nooit klaar is om los te laten. Dat het gebeurt. Zomaar. Door de wind, de warmte, door – iets. Op dat moment denkt een appel ‘hee dit is het, daar ga ik.’ Zoals jij en ik. Zomaar. Ergens. Door de wind. Door de warmte. Een blik. Een hee daar ga ik. En jij ging ook. En dus vielen we samen. Jij en ik.
Drie potjes. Met passende dekseltjes. Het hoeft niet allemaal nu. Het mag duren. Tot een gure schurende dag. Dat mag. Wachten op zo’n dag. Mag. Nu.

Tot die tijd kus ik je.