Voor Paul

14 september 2018 presenteerde Paul Binnerts de herziene versie van Toneelspelen in de tegeenwoordige tijd op het Theaterfestival. Hij vroeg Jan Zoet, Ruut Weissman en mij een praatje te houden….

Ik heb de herziene versie van Toneelspelen in de Tegenwoordige tijd nog niet ingezien, maar, ik vermoed dat Paul het – net in de eerste versie – een “veldboek” noemt. Zo ken ik Paul ook, uit het veld. Toen ik nog groen was en Paul daar uitbundig in rond sprong… 

We bleven elkaar in het veld treffen; Ik heb les van Paul gehad, hij heeft me geregisseerd in de Drie Zusters, me begeleid in het maken van de solo ‘Kassandra of het lot der zotheid’, ik heb zijn teachers training gevolgd, mocht daardoor zijn workshop aan de studenten van de New York University geven, en afgelopen zomer gaf hij ons van PS|theater nog een workshop in Leiden. 

Dus toen Paul me vroeg vandaag iets tegen jullie te zeggen was daar het idee: 

Een veldverslag : “De Paul, het meisje en de speltechniek.”

Het is 2000. Ik zit in het 3e jaar toneelschool Amsterdam. We gaan les krijgen van Paul Binnerts. Wij, ijverige toneelschool-studenten, zitten bij André Veltkamp in zijn kamer aan tafel, het enige wat we willen weten is:  Wat moeten we doen? Wat we moeten voorbereiden? Hoeveel is het? Zijn de rollen al verdeeld?”

Tussen “Ik ben een meeuw, nee dat niet, ik ben actrice” En “ongebreidelde ontgroeningsuitwassen” loopt ons hoofd over. Met woorden. We zijn het gewend om in twee dagen al die woorden uit ons hoofd te leren. Dus hoeveel is het?

‘Niks’, zeg André, ‘jullie hoeven niks voor te bereiden.’

Aaaah… een weekend niks, helemaal niks, dan slaat de paniek toe: 

Want wat the fak? Wat gaan we dan wel doen?

Want nu, ineens, zou zo maar alles kunnen.

Het is maandagmiddag. De eerste les. De eerste opdracht. De oeropdracht. 

Okee; ik moet dus – ter plekke – een verhaal gaan vertellen, uit mijn eigen biografie, 

Een verhaal dat ik – om welke reden dan ook – niet los kan laten, 

waarin ik een actieve rol heb… 

Goooed…

Wordt dan nu duidelijk dat ik een te gelukkige jeugd heb gehad, dat het boeiendste in mijn leven is dat ik ben aangenomen op de toneelschool… Dat ik (-)

Ineens schieten er twee beelden door m’n kop. Twee gebeurtenissen. Elk verhaal dient zich in zijn eigen kernachtige beeld aan. Ik ken ze, de beelden, eens in de zoveel tijd rispen ze mentaal op. 

En terwijl ik nog in keuzestress verkeer of ik dat ene rauwe of voor het gezellige pastelbeeld ga, is daar de vraag van een klasgenoot: ‘Maar wie bén ik dan, als ik als mezelf op toneel sta?’

We hebben inmiddels 2,5 jaar lang van binnen naar buiten of van buiten naar binnen getransformeerd, het kostuumhok platgelopen, iemand in de klas vond altijd wel een reden dat een personage ontzettend een dikmaakpak aan moest…. En nu moeten we ineens onszelf spelen?

‘Dat hoeft ook niet’,  stelt Paul ons met glunderende ogen gerust, ‘je moet jezelf zijn. Jij bent er. Nu. Hier. Meer is het niet.’

“Meer is het niet”.

Het is altijd fijn als docenten met een lange staat van dienst, die in New York, Berlijn, Tokyo met de groten der aarde hebben gewerkt, dat, zittend op een stoel, op uiterst comfortabele sneakers, tussen neus en lippen door, jouw kant opgooien.

Het is hier. Het is nu. Meer is het niet. 

En dan dat oogcontact…. 

Daar begint het mee. 

Nee, het begint met staan. Actieve rust .

Met ademhalen. Eva, gewoon ademhalen… Je weet wel…Dat doe je al 22 jaar, met enig succes, dus… Voel ik m’n voeten? Heb ik nog wel voeten. Ja.  Daar zijn ze. Allebei. En daar is de rust. 

En dán het oogcontact. 

Waarom is dit zo eng? Staan. Kijken. Zien dat jij ziet dat ik jou zie. Ja. Ik zie dat jij ziet dat ik jou zie. En jou en jou. Meer rust. 

Nu nog zorgen dat ik mijn inmiddels uitgedroogde lippen van elkaar krijg. 

Ik moet focussen op mijn handeling in het verhaal… Handeling? Handeling? Ik weet niet eens meer hoe ik moet praten…?

Wat deed ik, toen?

Ik wil mijn verhaal beginnen.

Waarom kan ik mijn hart in mijn mond proeven?

Sterker nog, ik durf mijn mond niet open te doen omdat ik bang ben dat mijn hart dan – flop – mijn strot uitklettert.

Oogcontact

Ogen klasgenoten mensen

Ik slik. Mijn hart zakt mijn borst weer in. Adem. Voeten. Grond. 

Ik open mijn mond, praten is ook een handeling, daar focus ik op, ik praat en op het moment dat ik praat dienen zich beelden aan. Ik zie de beelden en ontdekt de juiste woorden. Als ik de woorden vind om die beelden weer te geven schieten er nieuwe beelden door m’n kop. En nieuwe. En nog meer.

De details zijn nu heel helder?! Ik kan ze bijna pakken. Ik deel ze met die ogen. Die nog steeds bij me zijn. 

Het lukt me om mijn verhaal te eindigen, ergens… Een soort van…  

Pfff. 

Het voelt als een bevalling – dacht ik; toen… 

Nu, twee kinderen verder, weet ik dat alleen een bevalling als een bevalling voelt.

En nu ik het toch over mijn kinderen en Paul heb;

Toen mijn kinderen Paul een paar maanden geleden ontmoetten konden ze niet geloven dat hij bijna 80 is. Dat kón gewoon niet. 

Dat hij een kabouter met toverkracht zou kunnen zijn, dat vonden ze dan weer heel aannemelijk.

Het is 2016.  Paul, met z’n eeuwig notitieboekje op schoot…… Zou hij ze bewaren? Die 50 jaar aan boekjes….? Met zijn handen gevouwen om dit notitieboekje legt Paul

de oeropdracht uit aan mij en de vijf anderen die zijn teachers training volgen.

Ik herinner me dat in 2000 het eerste verhaal dat iemand vertelde bepalend was voor de verhalen die erop volgden. En dat ik toen voor het lichte verhaal koos, omdat de verhalen voor mij zich openbaarden als jongensboeken. Coming of age door spanning ende avontuur. Dat werd onbewust het thema van bijna alle verhalen, toen… 

Nu vraagt Paul mij om te beginnen. 

Ik weet welk verhaal ik wil vertellen. 

Ik ben benieuwd wat er gaat gebeuren. 

Ik ken de techniek. Staan. Actieve rust. Oogcontact. 

In plaats van de grote confrontatie met alles wat er door mijn lijf giert is er rust 

en zin. Ik ben hier. Meer is het niet. Ik moet lachen. Dus lach ik. Paul lacht terug. 

Ik weet wat ik wil vertellen. 

Aan die ogen. Door wie ik mezelf zie. 

Of; ik weet bij welk beeld ik uit wil komen

Hoe ik daar ga komen? 

Alles kan nu nog… 

Beelden dienen zich aan. Loepzuivere details. Ik-nu en ik-toen zijn er allebei.

Mijn hart pompt m’n wangen rood

Volgens mij is dit het verschil tussen bloot en naakt. Naakt kan ook met kleren aan.

Er is een overvloed aan beelden. Ik zoek. Kies. Ik vind woorden.

Deel mezelf met die ogen.

Lekker dit… Actieve rust wordt ontspanning… oeh… 

Ik laat me accuut door m’n ego verleiden om een zijweg in te slaan,

Verlies grip. Ik zie het in de ogen van anderen. Dus laat ik die zijweg voor wat-ie is.

Spring ergens midden in en zoek verder.

Ik ga dit verhaal deze workshop vaker vertellen. Dit verhaal wordt mijn materiaal. Mijn verhaal wordt materiaal van een ander. Zoals een toneeltekst dat is. Er komt vorm bij. Niet ik, maar het verhaal transformeert in die vorm. 

Ik ga keer op keer hier staan, met alles wat ik nu heb, om te ontdekken wat er op dit moment mee kan, hoe ik het met jullie kan delen, me eraan kan verbinden, hoe ik het vorm kan geven, kan blijven geven. En elke keer begint het hier. Met wat er is. 

Het lijkt op parachute springen, althans wat ik me erbij voorstel. 

De eerste keer ben je vooral bezig met niet doodgaan

De tweede keer ontdek je dat je de zwaartekracht aan het trotseren bent, dichter bij vliegen kom je niet. 

De volgende keer heb je de ruimte om van het uitzicht te genieten, 

En de keer daarna kan je zelfs kiezen waar je wil landen.

En toch – elke keer voordat je springt is daar even de gedachte ‘wat als de parachute niet opengaat?’

Paul zou zeggen: ‘dat zien we dan wel weer.’

We

Want Paul springt net zo hard met ons mee. 

Ik vind het fascinerend; hoe het met een beeld in een hoofd begint; 

dat dat woorden worden die in de hoofden van anderen weer beelden vormen. 

Hoe scherper het beeld, hoe specifieker de woorden, hoe universeler de inhoud, hoe minder woorden er nodig zijn – hoe veelzeggender de vorm wordt. 

Zoals één achtergebleven happy sock in een hotelbed een mislukte poging tot vreemdgaan verbeeldt. Of zo’n bruingele shag-nagel aan een vinger misbruik tot één beeld bundelt. Of hoe het enthousiast kapot slaan van een lama-pinata, waar in plaats van snoep injectienaalden en bolletjes uitvallen, een jeugd in de urban jungle van LA in een klap neerzet. 

Het is niet het feit dat we kunnen praten dat ons mensen maakt. 

Het is ons beeldend vermogen. 

Sinds mijn eerste ontmoeting met Paul heb in nog geen enkele workshop hetzelfde verhaal of dezelfde act gezien. Omdat zelfs verhalen die in thema aan elkaar raken – wat ze elke keer weer doen – uniek zijn. In beeld. In vorm. In wie het vertelt. En wie er luistert. Een veelheid. Onuitputtelijk lijkt het. Zouden er in die 50 jaar ooit twee dezelfde verhalen tussen hebben gezeten? 

Ik denk het niet. Net zoals geen enkele van de Drie Zusters ooit dezelfde voorstelling was. En ik in Kassandra tot het laatst nieuwe dingen ontdekte. Omdat Toneelspelen in de tegenwoordige tijd alleen nu/ en hier kan. 

Het doet me denken aan een gedicht van Herman de Coninck

o, ik weet het niet,

maar besta, wees mooi.

zeg: kijk, een vogel 

en leer me de vogel zien 

zeg: het leven is een brood 

om in te bijten en de appels zien rood 

van plezier, en nog, en nog, zeg iets.

leer me huilen, en als ik huil 

leer me zeggen: het is niets.

Of zoals Paul, met z’n dichtgeklapte notitieboekje op schoot, zou zeggen.

“Meer is het niet…”

X

Eva