Mijn leed is niet zo groot
als het gaat om de wereld
want hij kwam terug.
Maar in mijn wereld
was het nogal wat
het was de stilte,
dat gat
dat ik als kleuter… [ja wat doe je dan als kleuter?] niet vermeed, nee, ik vond het heel spannend om aan de rand van dat gat te staan en me af te vragen wat er zou gebeuren als ik er in sprong…
Het begon met rozen,
daar was iets mee,
Zijn buurman had ze als erfafscheiding geplant, mijn opa haalde een snoeischaar uit zijn werkplaats en snoeide ze van zijn grond af.
En er was iets met klaprozen
Hij liet me een veld vol zien
en liet mijn hand los
Ik durfde het veldje niet in
zoals mijn oudste die voor het eerst de zee zag
vol
ja, wat?
vol
dat
We hebben daar een tijd gezeten, mijn opa en ik, op de bodem van een put die hij zelf had gegraven.
tot onze billen aarde-koud waren.
Een keer daarop had hij weer de ladder onder de arm
of ik zin had?
altijd
Hij liet de ladder zakken in een grijs cementen gat in de tuin
ik klom hem achterna, of daalde achter hem aan af het donker in
daar zaten we daar
op de bodem van een droge put
rozen zei hij – die kan je niet vertrouwen: Hoe mooi ze ook bloeien, er zitten doornen aan.
okee zei ik
En hij vroeg
Weet je wie je bent?
ik – zes of zeven en met een droom om Kermit de Kikker te trouwen – zei nee – want wie trouwt er een kikker? Ik.
Wat zeg je nou niet, wilde hij weten. Wat je niet zegt is wie je ook bent. En jij laat je lezen.
Nou die kikker dus.
M’n opa moet huilen of eigenlijk lachen,
Hij de oudste, ik de jongste – samen in de put
Gedeelde liefde voor de geur van hout
voor het maken van iets
voor krachttermen als het pijn doet
voor het genieten van helemaal niets.
Mijn opa heeft al die tijd kamp Amersfoort niet gescholden,
Ookal stond bij in de Rozenhof,
een perkje, omgeven door weelderige rozen,
waar hij en anderen met hem gebroken zouden worden
vertrapt door de laars van Kotolla
Niet iedereen overleefde dat geweld
Mijn opa wel
Door dat ene moment in die bocht… Waar hij de trein uitsprong, terug naar de liefde. Op zoek naar de vrijheid, die hij nooit helemaal meer vond.
Soms hoop ik van wel, daar samen, met die gekke muppet van 6 of 7 op de betonnen grond.
In die put was opa’s trap, niet een weg naar nog dieper beneden, maar weg naar waar hij weer het leven vond. Koude koffie, warme handen, gretig hout en genoeg te doen. En wel altijd genoeg sjekkies draaien.
Mis die put van toen.
Elke sprong spring ik van zijn schouders.