Auteursarchief: evak

Dag 68

Er was een dag

dat de wekker ging

en ik lag te graven

waarom – I dunno

en toch lag ik alweer dieper

mijn bed was een gat geworden

en ik maar graven

waarom – wist ik het maar

dieper en dieper

om te verdwijnen in de aarde

waarom – ja waarom?

op zoek naar een bodem?

maar die leek er niet te zijn

een zwarte leegte zonder grond

en daar dan uitkruipen

want de dag is als elke dag een dag die doorgaat

en ondertussen een muurtje om dat gat bouwen

voor anderen

want het laatste wat ik wou

is dat zij daarin zouden vallen

auw

dan zou het misschien nog dieper worden

of dan vallen ze weg

en niet durven vragen ‘kom je naast me in het gat liggen, wie weet dat het kleiner voelt omdat wíj het vullen, of dat de diepte dan wat minder galmt?

nee de dag doorploegen

om dat gat heen

tot het op was

de dag of ik

en dan weer het gat inkruipen

tot de volgende dag

die dag heeft maanden geduurd, ik heb ze maar niet geteld.

Ik ben er nu 68 dagen uit

er was geen kus

Waar zouden we heengaan als we slapen, vroeg ze zich af.

Ja – waar zal ik eens heengaan, denkt Haarziel. Ze wacht af tot Zij die lange slaap in valt waar alles volzwaar en los en overal en nergens is. Dat is het moment dat Haarziel kan gaan zwerven.

Het is druk, op straat. Vast iets met de maan. Of gewoon toeval. Of iets anders.

Overal zielen.

Een aantal ouden staan bij een nasmeulende sigaret. Ze ademen diep in. De rook dwarrelt door ze heen. Gloeigevoel.

Een kat blaast. Oh voelen wat aaien is… Haarziel weet het wel, maar ze heeft het nog nooit gedaan.  Kon ik maar een kat zijn… Die zijn en hebben tegelijk hun ziel. Daarom slapen ze veel en zijn ze buiten als het donker is.

In gedachten verzonken wandelt Haarziel door. Ze wil verder dan dat ene punt. Zou vannacht de nacht zijn? Dat Zij zo diep slaapt dat het kan?

Een kind staat voor het raam, handen tegen het glas. Staart de eindeloze nacht in. Het kind zwaait. Naar wie, naar haar? Nee… Naar de fladderende motten in het gebroken lantaarnlicht? Haarziel zwaait terug. Zwerft door. Gaan zolang het kan.

Ze weet waar ze heen wil. De hoek om na de bocht die ze net in kan kijken als ze op dat punt is. Daar moet iets zijn. Iets – Wacht eens… Nee, niks te wachten. Haarziel ís al in die bocht. Ze rent door, de hoek om. Dan nog een hoek en ja hoor – ze is er. Daar waar ze het allemaal nog niet weet. Waar donker duister is omdat ze – DOENK. Ze voelt iets. Ze is er niet alleen. Ze kan niks zien maar weet het. Voelt. Wat? Wat de fak is dit?

Hallo?  Een mannenstem.

Hahallo?

Wat doe je hier?

Ja dat weet ik eigenlijk niet. Jij?

‘kWeet’t niet, zijn ofzo?  Hallo, ik ben Zijnziel.

O hoi, ik ben Haarziel.

Rook hij nou lekker? Ze kan hem ruiken. Of het idee van hem? Hij ruikt naar ‘ja’.

Ja dat weet ik ook niet.

Zei ze dit nou allemaal hardop?  En wat be (-)

Kak! Nee! Zij wordt wakker en trekt Haarziel terug in zichzelf.

Als iemand vraagt ‘Hoe was je nacht?’ zal Zij zeggen “Ja wel goed geloof ik. Ik heb gedroomd, volgens mij, maar weet niet wat. Toen ik wakker werd, lag ik in een hoek in bed.”

Haarziel kan niet wachten. Wil de volgende nacht. Zodat ze met Zijnziel kan dwalen. Ver dwalen. Verdwalen. 

Zij is ook onrustig. Zij heeft morgen een afspraak met iemand. Ergens op een bankje. Voelt wat random. Dat bankje. Misschien de afspraak ook wel. Waarom zei ze ook ja? Die nacht slaapt Zij niet. Niet goed in ieder geval.

Hoe Haarziel haar ook probeert te sussen, het wil niet. Ze hoort de katten buiten, het geritsel van andere zielen in de wind. Zou Zijnziel daar ergens zijn? Zou hij naar haar zoeken? Of was dit het?

Blauw licht vult de lucht. Zij valt eindelijk in slaap. Haarziel weet niet hoe snel ze zich uit de voeten moet maken. Nog zwervender dan ooit ervoor. Naar dat ene punt. Die bocht. Die hoek. Die hoek en dan…

Maar nee. Haarziel botst tegen Die ene ziel op. Die verloren ziel die iedereen uit de weg gaat. Loopt met zichzelf onder de arm. Heeft geen idee meer hoe of wat of bij wie. Of da’s niet waar. Die verloren ziel weet wel degelijk bij wie, maar dat weet die wie niet meer. Niet de weg kwijt, maar de wie kwijt. Dat is het ergste wat een ziel kan overkomen. Daarom vinden katten altijd de weg terug naar waar een wie was.

Haarziel wil door. Wil niks missen van wat mogelijk is deze nacht. En toch. Weglopen van een die ene ziel… Haarziel en Die ene ziel gaan door de nacht. Zo lang als die duurt.  Rusteloos; zeker. Zoekend; ook. Maar zonder; dat ene. Die ene.

Volgende ochtend maakt Zij zich klaar voor haar afspraak. Ze trekt een jurk aan, terwijl ze weet dat ze er ook een lange jas over aan gaat doen. Tis koud. Ze heeft het koud. Haarziel is koud. En toch die jurk aan. En die lange jas.

Hij zit er al. Op het bankje. Zij bekijkt hem van een afstandje.

Wat is er nou? Hij zit daar. Waarom blijf je hier nou staan. Haarziel roept zo hard ze kan. Gewoon die hoek omlopen.

Zij loopt naar het bankje toe. Zijn bankje. Of het bankje waar Hij op zit.

Hallo                       

Hoi.

Ze schudden wel/geen handen.

Praten.

Zijn.

En ergens in de stilte tussen de regels door legt Hij Zijnziel zich ineens op tafel. Of nee, Zijnziel legde zich daar. Zijn hand. Open en bloot.

Daar ben je, zegt Zijnziel.

Goed je te zien…

Zeker

En ja – het is meer een zucht uit Haarziel dan twee woorden.

Ja he

Ja

Toen Zij en Hij eindelijk keken hoe laat het eigenlijk was, leek het of zij de tijd waren vergeten, het was allemaal zo snel gegaan.

Maar Haarziel weet wel beter.

Ze had Zijnziel aangeraakt. En Zijnziel haar.

Waar alles volzwaar en los en overal en nergens is, was vandaag overdag gewoon daar.

Er was geen kus. Toen niet. Er was al zoveel.

Ons brak

waar ik je mis
wil ik je laten
waar ik je voel
wil ik zijn
waar het brak
zijn de gaten
brokkelt er liefde door
de pijn
dat ik je mis
is een staat
en
dat ik dit voel
is wie ik wil zijn
dat het brak
daargelaten
wil ik ons brak
laten zijn.

 

© 08-03-2025

Soms

of best wel vaak

maar niet altijd

zeg maar

af en toe

heb ik niks

te

nou ja dat

als in geen woorden

en ik weet niet of ze er gewoon niet zijn

of 

dat ik ze door geleden jaren

ben kwijtgeraakt 

ergens tussen het op mijn tenen 

en mijn tandvlees in

en

misschien heb ik alle komende tijd

om dat te ontdekken

soms

vraag ik me af 

wat 

dat

dan is

maar niet altijd 

omdat ik je dan mis

ik heb helemaal geen woorden

alleen lief 

©Eva K. Mathijssen

6 sept 2022

Bevrijdingsdag -het verhaal van mijn opa

Mijn leed is niet zo groot

als het gaat om de wereld

want hij kwam terug.

Maar in mijn wereld

was het nogal wat

het was de stilte, 

dat gat 

dat ik als kleuter… [ja wat doe je dan als kleuter?] niet vermeed, nee, ik vond het heel spannend om aan de rand van dat gat te staan en me af te vragen wat er zou gebeuren als ik er in sprong… 

Het begon met rozen, 

daar was iets mee,

Zijn buurman had ze als erfafscheiding geplant, mijn opa haalde een snoeischaar uit zijn werkplaats en snoeide ze van zijn grond af. 

En er was iets met klaprozen

Hij liet me een veld vol zien

en liet mijn hand los

Ik durfde het veldje niet in

zoals mijn oudste die voor het eerst de zee zag

vol 

ja, wat?

vol 

dat

We hebben daar een tijd gezeten, mijn opa en ik, op de bodem van een put die hij zelf had gegraven.

tot onze billen aarde-koud waren. 

Een keer daarop had hij weer de ladder onder de arm

of ik zin had? 

altijd

Hij liet de ladder zakken in een grijs cementen gat in de tuin 

ik klom hem achterna, of daalde achter hem aan af het donker in

daar zaten we daar

op de bodem van een droge put

rozen zei hij – die kan je niet vertrouwen: Hoe mooi ze ook bloeien, er zitten doornen aan.

okee zei ik

En hij vroeg

Weet je wie je bent?

ik – zes of zeven en met een droom om Kermit de Kikker te trouwen – zei nee – want wie trouwt er een kikker?  Ik.

Wat zeg je nou niet, wilde hij weten. Wat je niet zegt is wie je ook bent. En jij laat je lezen.

Nou die kikker dus.

M’n opa moet huilen of eigenlijk lachen,

Hij de oudste, ik de jongste – samen in de put

Gedeelde liefde voor de geur van hout

voor het maken van iets

voor krachttermen als het pijn doet

voor het genieten van helemaal niets.

Mijn opa heeft al die tijd kamp Amersfoort niet gescholden, 

Ookal stond bij in de Rozenhof, 

een perkje, omgeven door weelderige rozen, 

waar hij en anderen met hem  gebroken zouden worden

vertrapt door de laars van Kotolla 

Niet iedereen overleefde dat geweld

Mijn opa wel

Door dat ene moment in die bocht… Waar hij de trein uitsprong, terug naar de liefde. Op zoek naar de vrijheid, die hij nooit helemaal meer vond. 

Soms hoop ik van wel, daar samen, met die gekke muppet van 6 of 7 op de betonnen grond.

In die put was opa’s trap, niet een weg naar nog dieper beneden, maar weg naar waar hij weer het leven vond. Koude koffie, warme handen, gretig hout en genoeg te doen. En wel altijd genoeg sjekkies draaien.

Mis die put van toen.

Elke sprong spring ik van zijn schouders.

 

 

#3 Weheg

#3 spelen met het woordje weg

Haast. En de oppas is laat. Ik rommel door de te kleine pennenetui waar mijn make-up in zit. Weet zeker dat dat ding er in. Ik kiep de etui om, en ja, het laatste wat eruit valt is de rode lippenstift. Blijkbaar zat hij vastgeplakt aan de bodem met een stukje kauwgom. Of ik denk dat het kauwgom is… Maar, wat zou het anders kunnen zijn… Spiegeltje erbij. Secuur stift ik mijn bovenste lip, dan wil ik aan de onderste beginnen.

“Wat doe je?” wil de jongste weten.

“Ik maak me op.”

“Hoezo?”

“Omdat ik uit ga.”

“Waaruit?”

“De deur uit… “

“…..?”

“Lieverdje, ik bedoel dat mamma vanavond weggaat.”

Trillipje. Hij balt zijn vingers tot vuistjes. Knijpt zijn knokkels wit. Zet zijn rechtervoet in de grond, dan zijn linker en slaat de lippenstift uit mijn hand. 

“Wat…?”

“JE”

Tranen

“MAHAG“

Hij vergeet adem te halen

“NIEHIET”

Zijn borstkastje gaat heftig op en neer

“WEHEGHEGGAHAAN!”

Hij stikt zowat in zijn tranen als hij met zijn vuistjes op me inbeukt. Hij is nog niet heel sterk, maar als hij vol in mijn linkerborst stompt schiet er een pijnscheut door me heen. 

“Maar ik kom toch terug?”

“NIEHIET! HET KOMT NOOIT MEER TERUG”

Hij slaat alle makeup van de tafel.

“Tuurlijk wel, lieverdje”

‘Niehiet”

Hij probeert tussen zijn hyper en ventilatie door te praten.

“Dat zei je ook toen met Tutje…”

“Tutje? Welk tutje? O, je speentje… Ja maar wat zei ik dan?”

“Je zei ‘nu gaan ze allemaal weg want je bent al een grote jongen…’ Ik ben helemaal geen grote jongen… kijk maar!”

Hij doet zijn ogen dicht. Zijn hoofd wordt eerst rood en dat wit. Het kruis van zijn pyjamabroek zakt door het gewicht langzaam naar beneden. In de broek op zijn enkels ligt een warme drol. 

We zijn er stil van. 

De deurbel gaat. Ik stil de jongste uit zijn broek weg van de poep, gooi een theedoek op een stoel en zet hem daar met zijn blote billen op.

De bel gaat nog een keer.

“Ben zo terug.”

Ik doe de deur open. In de spiegel zie ik dat mijn onderlip niet gestift is. Ik wrijf mijn lippen over elkaar en zeg zo nonchalant-charmant mogelijk: “Hallo”.

Mijn allereerste date in twee jaar wil ook iets van hoi of hallo zeggen, maar komt niet verder dan de h, omdat er een klodder poep zijn gezicht in klettert. 

Nou, dat wordt dus niet zoenen – denk ik. Of misschien zeg ik het hardop. 

Hij schudt in ieder geval zijn hoofd en draait zich om, op weg naar zijn auto. 

Precies op dat moment komt de oppas op haar fiets aangesjeesd. 

“Op zijn Tinderprofiel had hij geen sikje toch?”

“Euhm nee”

“Maar je gaat dus niet weg?”

Ik voel hoe het handje van de jongste de mijne pakt. Lief warm, denk ik. Tot ik voel hoe de poep ons aan elkaar zuigt. 

“Nee, ik ga niet weg.”

#1 scene ‘ik was op weg, daarheen’

IK was op weg, daarheen. 

A: Hoh-hoi! ….Hahhh-lo…?

IK keek om.

A: Ha ja! Hallo: Ik euh ben je angst.

IK: Hallo, angst, nou ik ben je mens.

A: Nah! Wat leuk je te ontmoeten…

IK: Dank je. Dus…  

A: Ja.

[lange stilte]

IK haalde adem. 

[lange stilte] 

IK: ‘kWeet niet wat ik nu… moet ik nu iets…? Of jij…? Of euh? 

A: Nee. Of ja. Wat jij wil…. 

IK: Owokee?

A: Joh, trek je van mij niks aan. Ik ben er gewoon. 

IK: Jij bent er gewoon…

A: Was je ergens naar op weg?

IK: Ja, zeker! Ik wilde naar (-) Ho. Wacht. Waarom vraag je dat?

A: Gewoon…

IK: Ja, maar dat is het dan dus niet, als jíj dat vraagt… Ge-woon. Dan is er (-) moet ik niet die kant op, is dat het? Is dat het? Probeer je me dat te zeggen?

A: Ik zeg helemaal niks. Ik denk niet eens. Ik ben er gewoon. 

IK: Ja…. Ja… jaja tuurlijk… die ken ik… en dan ga ik wel die kant enenenenneeeuh danneuh nou……! En danneuh whoppwhopwhop, en als ik daar dan met die dooie dennentak door mijn oog gespietst ligt, danneuh dan dan sta jij er “gewoon” bij… 

A: Ja. Dat ben ik daar gewoon bij. 

IK: Zie je wel! Ik wist het wel… moet ik helemaal niet willen, daarheen… Ik moet euh… Ja. Nou. Wat sta je nou te kijken? Ik moet…. euhm…