Waar zouden we heengaan als we slapen, vroeg ze zich af.
Ja – waar zal ik eens heengaan, denkt Haarziel. Ze wacht af tot Zij die lange slaap in valt waar alles volzwaar en los en overal en nergens is. Dat is het moment dat Haarziel kan gaan zwerven.
Het is druk, op straat. Vast iets met de maan. Of gewoon toeval. Of iets anders.
Overal zielen.
Een aantal ouden staan bij een nasmeulende sigaret. Ze ademen diep in. De rook dwarrelt door ze heen. Gloeigevoel.
Een kat blaast. Oh voelen wat aaien is… Haarziel weet het wel, maar ze heeft het nog nooit gedaan. Kon ik maar een kat zijn… Die zijn en hebben tegelijk hun ziel. Daarom slapen ze veel en zijn ze buiten als het donker is.
In gedachten verzonken wandelt Haarziel door. Ze wil verder dan dat ene punt. Zou vannacht de nacht zijn? Dat Zij zo diep slaapt dat het kan?
Een kind staat voor het raam, handen tegen het glas. Staart de eindeloze nacht in. Het kind zwaait. Naar wie, naar haar? Nee… Naar de fladderende motten in het gebroken lantaarnlicht? Haarziel zwaait terug. Zwerft door. Gaan zolang het kan.
Ze weet waar ze heen wil. De hoek om na de bocht die ze net in kan kijken als ze op dat punt is. Daar moet iets zijn. Iets – Wacht eens… Nee, niks te wachten. Haarziel ís al in die bocht. Ze rent door, de hoek om. Dan nog een hoek en ja hoor – ze is er. Daar waar ze het allemaal nog niet weet. Waar donker duister is omdat ze – DOENK. Ze voelt iets. Ze is er niet alleen. Ze kan niks zien maar weet het. Voelt. Wat? Wat de fak is dit?
Hallo? Een mannenstem.
Hahallo?
Wat doe je hier?
Ja dat weet ik eigenlijk niet. Jij?
‘kWeet’t niet, zijn ofzo? Hallo, ik ben Zijnziel.
O hoi, ik ben Haarziel.
Rook hij nou lekker? Ze kan hem ruiken. Of het idee van hem? Hij ruikt naar ‘ja’.
Ja dat weet ik ook niet.
Zei ze dit nou allemaal hardop? En wat be (-)
Kak! Nee! Zij wordt wakker en trekt Haarziel terug in zichzelf.
Als iemand vraagt ‘Hoe was je nacht?’ zal Zij zeggen “Ja wel goed geloof ik. Ik heb gedroomd, volgens mij, maar weet niet wat. Toen ik wakker werd, lag ik in een hoek in bed.”
Haarziel kan niet wachten. Wil de volgende nacht. Zodat ze met Zijnziel kan dwalen. Ver dwalen. Verdwalen.
Zij is ook onrustig. Zij heeft morgen een afspraak met iemand. Ergens op een bankje. Voelt wat random. Dat bankje. Misschien de afspraak ook wel. Waarom zei ze ook ja? Die nacht slaapt Zij niet. Niet goed in ieder geval.
Hoe Haarziel haar ook probeert te sussen, het wil niet. Ze hoort de katten buiten, het geritsel van andere zielen in de wind. Zou Zijnziel daar ergens zijn? Zou hij naar haar zoeken? Of was dit het?
Blauw licht vult de lucht. Zij valt eindelijk in slaap. Haarziel weet niet hoe snel ze zich uit de voeten moet maken. Nog zwervender dan ooit ervoor. Naar dat ene punt. Die bocht. Die hoek. Die hoek en dan…
Maar nee. Haarziel botst tegen Die ene ziel op. Die verloren ziel die iedereen uit de weg gaat. Loopt met zichzelf onder de arm. Heeft geen idee meer hoe of wat of bij wie. Of da’s niet waar. Die verloren ziel weet wel degelijk bij wie, maar dat weet die wie niet meer. Niet de weg kwijt, maar de wie kwijt. Dat is het ergste wat een ziel kan overkomen. Daarom vinden katten altijd de weg terug naar waar een wie was.
Haarziel wil door. Wil niks missen van wat mogelijk is deze nacht. En toch. Weglopen van een die ene ziel… Haarziel en Die ene ziel gaan door de nacht. Zo lang als die duurt. Rusteloos; zeker. Zoekend; ook. Maar zonder; dat ene. Die ene.
Volgende ochtend maakt Zij zich klaar voor haar afspraak. Ze trekt een jurk aan, terwijl ze weet dat ze er ook een lange jas over aan gaat doen. Tis koud. Ze heeft het koud. Haarziel is koud. En toch die jurk aan. En die lange jas.
Hij zit er al. Op het bankje. Zij bekijkt hem van een afstandje.
Wat is er nou? Hij zit daar. Waarom blijf je hier nou staan. Haarziel roept zo hard ze kan. Gewoon die hoek omlopen.
Zij loopt naar het bankje toe. Zijn bankje. Of het bankje waar Hij op zit.
Hallo
Hoi.
Ze schudden wel/geen handen.
Praten.
Zijn.
En ergens in de stilte tussen de regels door legt Hij Zijnziel zich ineens op tafel. Of nee, Zijnziel legde zich daar. Zijn hand. Open en bloot.
Daar ben je, zegt Zijnziel.
Goed je te zien…
Zeker
En ja – het is meer een zucht uit Haarziel dan twee woorden.
Ja he
Ja
Toen Zij en Hij eindelijk keken hoe laat het eigenlijk was, leek het of zij de tijd waren vergeten, het was allemaal zo snel gegaan.
Maar Haarziel weet wel beter.
Ze had Zijnziel aangeraakt. En Zijnziel haar.
Waar alles volzwaar en los en overal en nergens is, was vandaag overdag gewoon daar.
Er was geen kus. Toen niet. Er was al zoveel.