(Ik heb een hekel aan boodschappen doen, maar ben gefascineerd door mensen en de inhoud van hun winkelwagentjes. Ik probeer me aan de hand van hun boodschappen voor te stellen wie ze zijn en waarom ze nu, op dit moment, deze boodschappen doen.)
inhoud:
broodjes in de vorm van paashazen, 3 zakken à 12 stuks
paaseitjes 2 zakken
3 repen melk chocolade
2 zakjes rozijntjes – kleintjes
Als ik binnenkom word ik meteen aan ’t werk gezet. Of ik met een appelboor gaatjes in de 36 paashaasjes wil boren. Maar dat ik dat dan wel voorzichtig moet doen omdat dat stukje brood ook weer terug miet. Ik kijk haar blijkbaar zo vragend aan dat ze het voordoet.
‘kijk, gat boren, brood eruit, stukje van dat brood eraf beken en hup chocolade eitje erin, en dan het onderkantje van het brood er weer in doen en dan is het eitje verstopt…’
‘Maar moet ik dan niet eerst dat folie van die eitjes afpellen?’
‘ja, natuurlijk, ja. Dat is ook zo… Sorry, ik moet er ook weer even inkomen…’
Ik schrik ervan als ze sorry zegt, alsof ik haar op een hele grove fout heb betrapt.
’Tis alweer eventjes geleden…’
‘Een jaar toch?’ opper ik, zonder bijdehand te willen zijn, terwijl ik gaten in de hazen boor en zij de eitjes van hun zilveren schilletje ontdoet.
‘Wat? Nee… Twee jaar…’
‘O?’
Ze zwijgt. En staat dan op om een pannetje met water op vuur te zetten. Daar zet ze een schaaltje op, en daar legt ze de repen chocolade op.
‘Het gaat sneller als u ze breekt’ zeg ik. En weer voel ik dat ik beter m’n mond had kunnen houden, maar ze pakt de chocola op de breekrandjes vast en knakt ze in stukjes. Ze stopt een stukje in haar mond, en nog een ‘ja zo gaat hel wel heel snel’ zegt ze.
Ik moet lachen. Wil mijn hand op haar schouder leggen, en als ik dat doe, dan voel ik iets gebeuren. Ik heb haar breekrandje aangeraakt en ze knakt. Deze vrouw met haar winkelwagentje vol vrolijk paasgebeuren.
‘Ik mag m’n kleinkinderen niet meer zien… ik heb iets gezegd, 2 jaar geleden, sindsdien mag ik ze niet meer zien. En ik heb geen idee wat er dan zo vreselijk was… ‘
Ze giet de gesmolten chocolade in een spuitzak met een klein mondje, net zo klein als haar mondje dat het midden houdt tussen verbeten en geconcentreerd terwijl ze steeds 2 dotjes chocolade op de haasjes doet. Ik snap wat ze wil en leg op elk van die dotjes een rozijntje. “Hallo!” kijken de haasjes ons aan.
Als laatste tekent ze op alle haasjes een chocolade glimlach
‘Voor de kinderen in dat asielcentrum… niet dat die allemaal in Pasen geloven, maar iedereen gelooft in chocolade, toch?’ 33 van de broodjes legt ze voorzichtig in een rieten mand zodat 33 haasjes haar stralend aankijken, de eitjes die over zijn, legt ze erom heen.
Op tafel liggen nog 3 haasjes – ‘je weet maar nooit, misschien mogen ze dan dit jaar toch even komen aanwaaien…’ dan zet ze zelfgehaakte paasoren op.
Op het aanrecht zie de spuitzak liggen, de chocolade loopt er uit, en ik wil niets liever dan een een glimlach op haar gezicht tekenen, en ik wil best in chocolade geloven, maar ik geloof niet dat dat genoeg is…
En daar hupt ze weg.