Soms
of best wel vaak
maar niet altijd
zeg maar
af en toe
heb ik niks
te
nou ja dat
als in geen woorden
en ik weet niet of ze er gewoon niet zijn
of
dat ik ze door geleden jaren
ben kwijtgeraakt
ergens tussen het op mijn tenen
en mijn tandvlees in
en
misschien heb ik alle komende tijd
om dat te ontdekken
soms
vraag ik me af
wat
dat
dan is
maar niet altijd
omdat ik je dan mis
ik heb helemaal geen woorden
alleen lief
©Eva K. Mathijssen
6 sept 2022
Bevrijdingsdag -het verhaal van mijn opa
Mijn leed is niet zo groot
als het gaat om de wereld
want hij kwam terug.
Maar in mijn wereld
was het nogal wat
het was de stilte,
dat gat
dat ik als kleuter… [ja wat doe je dan als kleuter?] niet vermeed, nee, ik vond het heel spannend om aan de rand van dat gat te staan en me af te vragen wat er zou gebeuren als ik er in sprong…
Het begon met rozen,
daar was iets mee,
Zijn buurman had ze als erfafscheiding geplant, mijn opa haalde een snoeischaar uit zijn werkplaats en snoeide ze van zijn grond af.
En er was iets met klaprozen
Hij liet me een veld vol zien
en liet mijn hand los
Ik durfde het veldje niet in
zoals mijn oudste die voor het eerst de zee zag
vol
ja, wat?
vol
dat
We hebben daar een tijd gezeten, mijn opa en ik, op de bodem van een put die hij zelf had gegraven.
tot onze billen aarde-koud waren.
Een keer daarop had hij weer de ladder onder de arm
of ik zin had?
altijd
Hij liet de ladder zakken in een grijs cementen gat in de tuin
ik klom hem achterna, of daalde achter hem aan af het donker in
daar zaten we daar
op de bodem van een droge put
rozen zei hij – die kan je niet vertrouwen: Hoe mooi ze ook bloeien, er zitten doornen aan.
okee zei ik
En hij vroeg
Weet je wie je bent?
ik – zes of zeven en met een droom om Kermit de Kikker te trouwen – zei nee – want wie trouwt er een kikker? Ik.
Wat zeg je nou niet, wilde hij weten. Wat je niet zegt is wie je ook bent. En jij laat je lezen.
Nou die kikker dus.
M’n opa moet huilen of eigenlijk lachen,
Hij de oudste, ik de jongste – samen in de put
Gedeelde liefde voor de geur van hout
voor het maken van iets
voor krachttermen als het pijn doet
voor het genieten van helemaal niets.
Mijn opa heeft al die tijd kamp Amersfoort niet gescholden,
Ookal stond bij in de Rozenhof,
een perkje, omgeven door weelderige rozen,
waar hij en anderen met hem gebroken zouden worden
vertrapt door de laars van Kotolla
Niet iedereen overleefde dat geweld
Mijn opa wel
Door dat ene moment in die bocht… Waar hij de trein uitsprong, terug naar de liefde. Op zoek naar de vrijheid, die hij nooit helemaal meer vond.
Soms hoop ik van wel, daar samen, met die gekke muppet van 6 of 7 op de betonnen grond.
In die put was opa’s trap, niet een weg naar nog dieper beneden, maar weg naar waar hij weer het leven vond. Koude koffie, warme handen, gretig hout en genoeg te doen. En wel altijd genoeg sjekkies draaien.
Mis die put van toen.
Elke sprong spring ik van zijn schouders.
#3 Weheg
#3 spelen met het woordje weg
Haast. En de oppas is laat. Ik rommel door de te kleine pennenetui waar mijn make-up in zit. Weet zeker dat dat ding er in. Ik kiep de etui om, en ja, het laatste wat eruit valt is de rode lippenstift. Blijkbaar zat hij vastgeplakt aan de bodem met een stukje kauwgom. Of ik denk dat het kauwgom is… Maar, wat zou het anders kunnen zijn… Spiegeltje erbij. Secuur stift ik mijn bovenste lip, dan wil ik aan de onderste beginnen.
“Wat doe je?” wil de jongste weten.
“Ik maak me op.”
“Hoezo?”
“Omdat ik uit ga.”
“Waaruit?”
“De deur uit… “
“…..?”
“Lieverdje, ik bedoel dat mamma vanavond weggaat.”
Trillipje. Hij balt zijn vingers tot vuistjes. Knijpt zijn knokkels wit. Zet zijn rechtervoet in de grond, dan zijn linker en slaat de lippenstift uit mijn hand.
“Wat…?”
“JE”
Tranen
“MAHAG“
Hij vergeet adem te halen
“NIEHIET”
Zijn borstkastje gaat heftig op en neer
“WEHEGHEGGAHAAN!”
Hij stikt zowat in zijn tranen als hij met zijn vuistjes op me inbeukt. Hij is nog niet heel sterk, maar als hij vol in mijn linkerborst stompt schiet er een pijnscheut door me heen.
“Maar ik kom toch terug?”
“NIEHIET! HET KOMT NOOIT MEER TERUG”
Hij slaat alle makeup van de tafel.
“Tuurlijk wel, lieverdje”
‘Niehiet”
Hij probeert tussen zijn hyper en ventilatie door te praten.
“Dat zei je ook toen met Tutje…”
“Tutje? Welk tutje? O, je speentje… Ja maar wat zei ik dan?”
“Je zei ‘nu gaan ze allemaal weg want je bent al een grote jongen…’ Ik ben helemaal geen grote jongen… kijk maar!”
Hij doet zijn ogen dicht. Zijn hoofd wordt eerst rood en dat wit. Het kruis van zijn pyjamabroek zakt door het gewicht langzaam naar beneden. In de broek op zijn enkels ligt een warme drol.
We zijn er stil van.
De deurbel gaat. Ik stil de jongste uit zijn broek weg van de poep, gooi een theedoek op een stoel en zet hem daar met zijn blote billen op.
De bel gaat nog een keer.
“Ben zo terug.”
Ik doe de deur open. In de spiegel zie ik dat mijn onderlip niet gestift is. Ik wrijf mijn lippen over elkaar en zeg zo nonchalant-charmant mogelijk: “Hallo”.
Mijn allereerste date in twee jaar wil ook iets van hoi of hallo zeggen, maar komt niet verder dan de h, omdat er een klodder poep zijn gezicht in klettert.
Nou, dat wordt dus niet zoenen – denk ik. Of misschien zeg ik het hardop.
Hij schudt in ieder geval zijn hoofd en draait zich om, op weg naar zijn auto.
Precies op dat moment komt de oppas op haar fiets aangesjeesd.
“Op zijn Tinderprofiel had hij geen sikje toch?”
“Euhm nee”
“Maar je gaat dus niet weg?”
Ik voel hoe het handje van de jongste de mijne pakt. Lief warm, denk ik. Tot ik voel hoe de poep ons aan elkaar zuigt.
“Nee, ik ga niet weg.”
#2 Ik denk me bij je weg
Ik denk me bij je weg
als een kronkelpaadje
dat nergens heengaat
misschien ergens overgaat
in duinen
of in zo’n opening tussen bomen
ik denk me bij je weg
naar een plek
waar wij nooit zullen komen.
07-02-2022
#1 scene ‘ik was op weg, daarheen’
IK was op weg, daarheen.
A: Hoh-hoi! ….Hahhh-lo…?
IK keek om.
A: Ha ja! Hallo: Ik euh ben je angst.
IK: Hallo, angst, nou ik ben je mens.
A: Nah! Wat leuk je te ontmoeten…
IK: Dank je. Dus…
A: Ja.
[lange stilte]
IK haalde adem.
[lange stilte]
IK: ‘kWeet niet wat ik nu… moet ik nu iets…? Of jij…? Of euh?
A: Nee. Of ja. Wat jij wil….
IK: Owokee?
A: Joh, trek je van mij niks aan. Ik ben er gewoon.
IK: Jij bent er gewoon…
A: Was je ergens naar op weg?
IK: Ja, zeker! Ik wilde naar (-) Ho. Wacht. Waarom vraag je dat?
A: Gewoon…
IK: Ja, maar dat is het dan dus niet, als jíj dat vraagt… Ge-woon. Dan is er (-) moet ik niet die kant op, is dat het? Is dat het? Probeer je me dat te zeggen?
A: Ik zeg helemaal niks. Ik denk niet eens. Ik ben er gewoon.
IK: Ja…. Ja… jaja tuurlijk… die ken ik… en dan ga ik wel die kant enenenenneeeuh danneuh nou……! En danneuh whoppwhopwhop, en als ik daar dan met die dooie dennentak door mijn oog gespietst ligt, danneuh dan dan sta jij er “gewoon” bij…
A: Ja. Dat ben ik daar gewoon bij.
IK: Zie je wel! Ik wist het wel… moet ik helemaal niet willen, daarheen… Ik moet euh… Ja. Nou. Wat sta je nou te kijken? Ik moet…. euhm…
uit elkaar
twee over
Ik zou willen
dat als ik bij jou
in bed
en jij vraagt
‘hoe gaat het eigenlijk met?’
(en het is één uur ’s nachts)
dat ik dan in één rake zin
zou kunnen formuleren dat
en dat daarmee alles is gezegd
en opgelost
zodat er niets hoeft uitgelegd
er zonder woorden
deste meer kan
worden gelegen
in al dat zachts
in het stille
van hoe één wij zijn
om twee over