er naast zitten

ik zat tegenover een man
zo’n man
die echt een man
en ik zei
iets
en hij
zei
laat eens zien

ik zit naast een man
aan wie ik
iets
van het liefste
iets
waar ik
stil
iets
waar ik
en hij
zit naast me
die man
die echt zo
naast me

moederdag-ontbijt

Ik vind van die lijfjes zo lekker
met van die benen
waar de voeten aan hangen te flappen
en die schoudertjes waar van die kopjes op staan
waar mijn handen nog helemaal omheen kunnen als ze voor me staan
en dat ik zo’n lijfje nog zo whoep op kan tillen
en die bijt billetjes
en die knaag wangetjes
en die dunnige armpjes
met die handjes
die een soort van nu even te groot lijken
maar die gelukkig nog steeds
zo heerlijk om me heen
en dat dat nekje dan zo precies bij mijn mond
en dan kusjes
in dat warme halsje
oh op van dat soort lievige lijfjes
hoop ik morgen
bij het ontbijt.

kiertje

Soms is een deur gewoon een deur
Eigenlijk altijd
omdat het een anders geen deur zou zijn,
maar iets anders zoals een raam of een best wel brede plank.
En okee, soms heeft een deur iets weg van een heel groot raam
terwijl het dan toch een deur is
omdat je er door naar binnen of naar buiten kan
Eigenlijk is een deur dat
een mogelijkheid
Open
Dicht
En ook
Kiertje
Dat je een deur op een kiertje kan zetten
Oh man….
Want als je een raam op een kiertje
– of ik –
is dat gewoon omdat die kamers zo verdomde warm
Maar een deur
op een kiertje
is zoiets als, ja, als wat eigenlijk
Een knipoog?
Een toevallig iets te lang durend contact, tussen ogen, voeten, gedachten?
Een kus die gewoon ‘dag’ maar ook zomaar iets anders zou kunnen zijn?
Ja, eigenlijk is de combinatie van een deur en een kiertje dat;
iets dat zomaar zo zou kunnen
Nou niet zomaar
Want je moet een deur wel op een kiertje zetten. Laten. Doen. Durven.
Maar dat je denkt He? en Huh?
en dan Ow?
– of ik-
Dat ik daarom die nacht die deur op een kiertje liet
Zodat ik misschien niet alleen
en vooral niet zomaar naar bed zou gaan
En ja
Dat had ik je eigenlijk moeten zeggen.
Misschien wel
of
Want
O man
beter dan een kiertje dat ik zomaar openlaat
is een terrasdeur
waarvan alleen jij weet
dat hij op dat kiertje staat.

Gebruiksaanwijzing

Mijn zoontje kon niet slapen
kroop naast mij in het half beslapen tweepersoonsbed.
Het bekende onrustig genestel
Toch niet op zijn rug
Ook niet op zijn buik
Tot hij op zijn zij lag en zijn voetje mijn bovenbeen raakte
Een diepe zucht
Gevolgd door een oprechte scheet
En slaap
zachte slaap
Van ‘hee jou ken ik’
‘hee jij’
Van wij twee
Die ieder op een andere zij
Niet bij elkaar
Maar toch samen
Want zijn huid
tegen die van mij
En de rest doet er niet toe

Misschien moet ik een gebruiksaanwijzing
Dacht ik vandaag
Van dat als er een hand
Als een zoekend beestje
jouw kant op komt
Dat dat is omdat ik anders niet kan slapen
Niet echt
Dat ik anders de hele nacht naast je
in stille onrust
Af en aan in slaap sukkel
en net zo hard weer wakker schrik
En als je dan vraagt ‘heb je goed geslapen?’
Ik alleen maar knik

Misschien moet ik een gebruiksaanwijzing
Waarin staat dat je me niet zomaar van achter moet besluipen
Omdat ik anders in een reflex met mijn vuist tegen je neusbot stomp.
Maar dat er dan wel zo’n * bijstaat
*dat ik graag vastgehouden word,
met jou achter mij
jou om mij,
zodat ik een beetje tegen je aan kan leunen
Niet teveel, niet dat als je wegloopt ik dan val
Maar net genoeg
Dat we alle twee voelen
Dat we er zijn,
Terwijl we allebei hetzelfde kunnen bekijken,
bijvoorbeeld of de basis van de kalfsfond een beetje wil…

Misschien moet ik een gebruiksaanwijzing
Dacht ik vandaag
Van dat ik in woorden kan kruipen, wil kruipen
Als in armen
Dat ik soms dat warme
Van iets liefs
Iets zo specifieks
Dat het voelt als vasthouden
Of nee,
Als nog iets dichter tegen je aan getrokken worden
Waar ik van moet zuchten
Dat ik dat soms zo graag
Bij gebrek aan echte armen
Soms ineens
zo graag wil
Dat ik word bevangen door
een diep zacht verlangen
dat jij iets zegt
wat ik om me heen kan slaan,
waar ik tegen aan kan leunen.
En dat ik daar dan,
als ik het nodig heb
en me daar dan weer een beetje wiebelig over voel,
dat ik daar dan om poog te vragen
En dat er dan in hoofdletters bij staat
DAT IK DAAR NIET ZO GOED IN BEN.

de dingen die je niet zegt

de dingen die je niet zegt
als je pas
ja hoe moet je dat noemen
maar als je dus net
iets van een
ja jezus
hoe zeg ik dat nou
dat je dat wel weet
of dat er wel woorden voor zijn
of dat ik er zo een paar woorden aan zou kunnen geven
maar niet doe
omdat ik
niet dat het dan minder waar
integendeel
het lijkt me juist heel
nou ja hoe zeg ik dat…
Al die de dingen die je niet zegt als je pas – nou dat
omdat als je ze zegt
het zomaar kan zijn
dat iemand jou
en die woorden
naast zich neer legt.
Dat je even denkt dat hij je niet hoorde
maar als je dat vraagt
hij je glashard aankijkt en zegt ‘jawel.’
Verder niks.
Zo sta je daar
Dan sta je daar
met al die dingen die je net
zo ontzettend
hebt gezegd.

Voor Paul

14 september 2018 presenteerde Paul Binnerts de herziene versie van Toneelspelen in de tegeenwoordige tijd op het Theaterfestival. Hij vroeg Jan Zoet, Ruut Weissman en mij een praatje te houden….

Ik heb de herziene versie van Toneelspelen in de Tegenwoordige tijd nog niet ingezien, maar, ik vermoed dat Paul het – net in de eerste versie – een “veldboek” noemt. Zo ken ik Paul ook, uit het veld. Toen ik nog groen was en Paul daar uitbundig in rond sprong… 

We bleven elkaar in het veld treffen; Ik heb les van Paul gehad, hij heeft me geregisseerd in de Drie Zusters, me begeleid in het maken van de solo ‘Kassandra of het lot der zotheid’, ik heb zijn teachers training gevolgd, mocht daardoor zijn workshop aan de studenten van de New York University geven, en afgelopen zomer gaf hij ons van PS|theater nog een workshop in Leiden. 

Dus toen Paul me vroeg vandaag iets tegen jullie te zeggen was daar het idee: 

Een veldverslag : “De Paul, het meisje en de speltechniek.”

Het is 2000. Ik zit in het 3e jaar toneelschool Amsterdam. We gaan les krijgen van Paul Binnerts. Wij, ijverige toneelschool-studenten, zitten bij André Veltkamp in zijn kamer aan tafel, het enige wat we willen weten is:  Wat moeten we doen? Wat we moeten voorbereiden? Hoeveel is het? Zijn de rollen al verdeeld?”

Tussen “Ik ben een meeuw, nee dat niet, ik ben actrice” En “ongebreidelde ontgroeningsuitwassen” loopt ons hoofd over. Met woorden. We zijn het gewend om in twee dagen al die woorden uit ons hoofd te leren. Dus hoeveel is het?

‘Niks’, zeg André, ‘jullie hoeven niks voor te bereiden.’

Aaaah… een weekend niks, helemaal niks, dan slaat de paniek toe: 

Want wat the fak? Wat gaan we dan wel doen?

Want nu, ineens, zou zo maar alles kunnen.

Het is maandagmiddag. De eerste les. De eerste opdracht. De oeropdracht. 

Okee; ik moet dus – ter plekke – een verhaal gaan vertellen, uit mijn eigen biografie, 

Een verhaal dat ik – om welke reden dan ook – niet los kan laten, 

waarin ik een actieve rol heb… 

Goooed…

Wordt dan nu duidelijk dat ik een te gelukkige jeugd heb gehad, dat het boeiendste in mijn leven is dat ik ben aangenomen op de toneelschool… Dat ik (-)

Ineens schieten er twee beelden door m’n kop. Twee gebeurtenissen. Elk verhaal dient zich in zijn eigen kernachtige beeld aan. Ik ken ze, de beelden, eens in de zoveel tijd rispen ze mentaal op. 

En terwijl ik nog in keuzestress verkeer of ik dat ene rauwe of voor het gezellige pastelbeeld ga, is daar de vraag van een klasgenoot: ‘Maar wie bén ik dan, als ik als mezelf op toneel sta?’

We hebben inmiddels 2,5 jaar lang van binnen naar buiten of van buiten naar binnen getransformeerd, het kostuumhok platgelopen, iemand in de klas vond altijd wel een reden dat een personage ontzettend een dikmaakpak aan moest…. En nu moeten we ineens onszelf spelen?

‘Dat hoeft ook niet’,  stelt Paul ons met glunderende ogen gerust, ‘je moet jezelf zijn. Jij bent er. Nu. Hier. Meer is het niet.’

“Meer is het niet”.

Het is altijd fijn als docenten met een lange staat van dienst, die in New York, Berlijn, Tokyo met de groten der aarde hebben gewerkt, dat, zittend op een stoel, op uiterst comfortabele sneakers, tussen neus en lippen door, jouw kant opgooien.

Het is hier. Het is nu. Meer is het niet. 

En dan dat oogcontact…. 

Daar begint het mee. 

Nee, het begint met staan. Actieve rust .

Met ademhalen. Eva, gewoon ademhalen… Je weet wel…Dat doe je al 22 jaar, met enig succes, dus… Voel ik m’n voeten? Heb ik nog wel voeten. Ja.  Daar zijn ze. Allebei. En daar is de rust. 

En dán het oogcontact. 

Waarom is dit zo eng? Staan. Kijken. Zien dat jij ziet dat ik jou zie. Ja. Ik zie dat jij ziet dat ik jou zie. En jou en jou. Meer rust. 

Nu nog zorgen dat ik mijn inmiddels uitgedroogde lippen van elkaar krijg. 

Ik moet focussen op mijn handeling in het verhaal… Handeling? Handeling? Ik weet niet eens meer hoe ik moet praten…?

Wat deed ik, toen?

Ik wil mijn verhaal beginnen.

Waarom kan ik mijn hart in mijn mond proeven?

Sterker nog, ik durf mijn mond niet open te doen omdat ik bang ben dat mijn hart dan – flop – mijn strot uitklettert.

Oogcontact

Ogen klasgenoten mensen

Ik slik. Mijn hart zakt mijn borst weer in. Adem. Voeten. Grond. 

Ik open mijn mond, praten is ook een handeling, daar focus ik op, ik praat en op het moment dat ik praat dienen zich beelden aan. Ik zie de beelden en ontdekt de juiste woorden. Als ik de woorden vind om die beelden weer te geven schieten er nieuwe beelden door m’n kop. En nieuwe. En nog meer.

De details zijn nu heel helder?! Ik kan ze bijna pakken. Ik deel ze met die ogen. Die nog steeds bij me zijn. 

Het lukt me om mijn verhaal te eindigen, ergens… Een soort van…  

Pfff. 

Het voelt als een bevalling – dacht ik; toen… 

Nu, twee kinderen verder, weet ik dat alleen een bevalling als een bevalling voelt.

En nu ik het toch over mijn kinderen en Paul heb;

Toen mijn kinderen Paul een paar maanden geleden ontmoetten konden ze niet geloven dat hij bijna 80 is. Dat kón gewoon niet. 

Dat hij een kabouter met toverkracht zou kunnen zijn, dat vonden ze dan weer heel aannemelijk.

Het is 2016.  Paul, met z’n eeuwig notitieboekje op schoot…… Zou hij ze bewaren? Die 50 jaar aan boekjes….? Met zijn handen gevouwen om dit notitieboekje legt Paul

de oeropdracht uit aan mij en de vijf anderen die zijn teachers training volgen.

Ik herinner me dat in 2000 het eerste verhaal dat iemand vertelde bepalend was voor de verhalen die erop volgden. En dat ik toen voor het lichte verhaal koos, omdat de verhalen voor mij zich openbaarden als jongensboeken. Coming of age door spanning ende avontuur. Dat werd onbewust het thema van bijna alle verhalen, toen… 

Nu vraagt Paul mij om te beginnen. 

Ik weet welk verhaal ik wil vertellen. 

Ik ben benieuwd wat er gaat gebeuren. 

Ik ken de techniek. Staan. Actieve rust. Oogcontact. 

In plaats van de grote confrontatie met alles wat er door mijn lijf giert is er rust 

en zin. Ik ben hier. Meer is het niet. Ik moet lachen. Dus lach ik. Paul lacht terug. 

Ik weet wat ik wil vertellen. 

Aan die ogen. Door wie ik mezelf zie. 

Of; ik weet bij welk beeld ik uit wil komen

Hoe ik daar ga komen? 

Alles kan nu nog… 

Beelden dienen zich aan. Loepzuivere details. Ik-nu en ik-toen zijn er allebei.

Mijn hart pompt m’n wangen rood

Volgens mij is dit het verschil tussen bloot en naakt. Naakt kan ook met kleren aan.

Er is een overvloed aan beelden. Ik zoek. Kies. Ik vind woorden.

Deel mezelf met die ogen.

Lekker dit… Actieve rust wordt ontspanning… oeh… 

Ik laat me accuut door m’n ego verleiden om een zijweg in te slaan,

Verlies grip. Ik zie het in de ogen van anderen. Dus laat ik die zijweg voor wat-ie is.

Spring ergens midden in en zoek verder.

Ik ga dit verhaal deze workshop vaker vertellen. Dit verhaal wordt mijn materiaal. Mijn verhaal wordt materiaal van een ander. Zoals een toneeltekst dat is. Er komt vorm bij. Niet ik, maar het verhaal transformeert in die vorm. 

Ik ga keer op keer hier staan, met alles wat ik nu heb, om te ontdekken wat er op dit moment mee kan, hoe ik het met jullie kan delen, me eraan kan verbinden, hoe ik het vorm kan geven, kan blijven geven. En elke keer begint het hier. Met wat er is. 

Het lijkt op parachute springen, althans wat ik me erbij voorstel. 

De eerste keer ben je vooral bezig met niet doodgaan

De tweede keer ontdek je dat je de zwaartekracht aan het trotseren bent, dichter bij vliegen kom je niet. 

De volgende keer heb je de ruimte om van het uitzicht te genieten, 

En de keer daarna kan je zelfs kiezen waar je wil landen.

En toch – elke keer voordat je springt is daar even de gedachte ‘wat als de parachute niet opengaat?’

Paul zou zeggen: ‘dat zien we dan wel weer.’

We

Want Paul springt net zo hard met ons mee. 

Ik vind het fascinerend; hoe het met een beeld in een hoofd begint; 

dat dat woorden worden die in de hoofden van anderen weer beelden vormen. 

Hoe scherper het beeld, hoe specifieker de woorden, hoe universeler de inhoud, hoe minder woorden er nodig zijn – hoe veelzeggender de vorm wordt. 

Zoals één achtergebleven happy sock in een hotelbed een mislukte poging tot vreemdgaan verbeeldt. Of zo’n bruingele shag-nagel aan een vinger misbruik tot één beeld bundelt. Of hoe het enthousiast kapot slaan van een lama-pinata, waar in plaats van snoep injectienaalden en bolletjes uitvallen, een jeugd in de urban jungle van LA in een klap neerzet. 

Het is niet het feit dat we kunnen praten dat ons mensen maakt. 

Het is ons beeldend vermogen. 

Sinds mijn eerste ontmoeting met Paul heb in nog geen enkele workshop hetzelfde verhaal of dezelfde act gezien. Omdat zelfs verhalen die in thema aan elkaar raken – wat ze elke keer weer doen – uniek zijn. In beeld. In vorm. In wie het vertelt. En wie er luistert. Een veelheid. Onuitputtelijk lijkt het. Zouden er in die 50 jaar ooit twee dezelfde verhalen tussen hebben gezeten? 

Ik denk het niet. Net zoals geen enkele van de Drie Zusters ooit dezelfde voorstelling was. En ik in Kassandra tot het laatst nieuwe dingen ontdekte. Omdat Toneelspelen in de tegenwoordige tijd alleen nu/ en hier kan. 

Het doet me denken aan een gedicht van Herman de Coninck

o, ik weet het niet,

maar besta, wees mooi.

zeg: kijk, een vogel 

en leer me de vogel zien 

zeg: het leven is een brood 

om in te bijten en de appels zien rood 

van plezier, en nog, en nog, zeg iets.

leer me huilen, en als ik huil 

leer me zeggen: het is niets.

Of zoals Paul, met z’n dichtgeklapte notitieboekje op schoot, zou zeggen.

“Meer is het niet…”

X

Eva

Ik kan het niet zo goed

Ik kan het niet zo goed
ben niet z’n held in het
zeker-wel-of-toch-misschien-niet-maar-eigenlijk-tuurlijk-wat-denk-jij-dan?
omdat het zeggen als het zo is
als het wel zo
en tuurlijk
dat maakt alles
zoveel
mooier,
lichter
kom bij me
en wees dichter
schrijf me
lief me
dicht tegen je aan
ga op de hoogste berg staan
en betreur achteraf wat was
maar kom bij me
bij mij
stap in die plas
van tranen en het ook niet weten
en ergens toch ook wel
kom bij en wees schrijver
krabbel je naam op mijn vel
lief me
lees me terug
en denk
“dat zou ik nu heel anders”
Want die nu en die heel anders
staan op spanning met elkaar
’t Is nu en het is waar
wat ze delen is mijn huid
en jouw handen
Het is hangen in verlangen
als een nat laken aan een lijn
met twee knijpers
die zich droog wappert in de wind
Dat is net zoiets
als jouw twee handen in de mijne
en dat ik je
zo heerlijk vind…

val-appel

ergens, op een boerderij, met een datum en een jaartal

 

 

 

 

 

Hee jij

Bizar hoeveel je met een appel kan doen. 
Of niet met één appel, die is zo op
Ik bedoel, het is alsof de appels hier maar blijven vallen
En vallen
Een veelvuldig vallen
Oh man, ik word er vreselijk sentimenteel van
Op mijn blote voeten door het natte gras, met mijn rok in mijn hand, als een knapzak, valappels rapen.
Ik moest aan je denken
Aan hoe we veelvuldig voor elkaar gevallen zijn
Steeds de één net na de ander
Alsof het ons nooit zou lukken samen te vallen
Ze zeggen dat timing alles is, dat je de liefde moet plukken… 
Tijd is alles.
Timing is daar maar een heel specifiek onderdeel van.
Een valappel die je niet opraapt, ja , die is verloren, als je die laat liggen en dan besluit, zelfs al is het een middag verder, en je wil hem dan toch rapen… dan hebben de beestjes hem al te pakken, of de rot…
En toch – ik had een dikke volle appel in mijn handen, die nog sappig en wel aan de boom hing, en ik vond het nogal wat… die eraf rukken. Pluk de dag, zeggen ze. Ik vond het nogal wat. Toen ik die ene appel eraf trok zwiepte de tak waar hij aanhing zo hard dat er vier appels op de grond kletterden. Ik vind dat nogal wat. Dat je één perfecte appel wil plukken en er nog vier, zomaar, van de takken af vallen.
Ik geloof ik dat ik liever vroeg op sta, en met de dauw op mijn huid, de dag opraap.
Of, hoor mij – laat de dag lekker doen wat hij wil… Ik had het over appels… En gek genoeg gaan appels over jou…
Misschien had ik niet terug moeten komen naar hier.
Alles in deze boerderij is zo verbonden met jou… Ik raap jouw appels, alsof elke valappel die ik in mijn schoot verzamel een stukje van jou is…
Een beetje van jou dat zegt ‘kijk mij eens voor dag en dauw vallen. Voor jou’
Ik heb chutney van je appels gemaakt – vooral omdat ik een sneu doosje met specerijen vond die eigenlijk over de datum waren… Kon ze weggooien, of niet. Koos het laatste. Nu staat er een pan – jouw pan – op het vuur – jouw vuur – te pruttelen. Ik heb geen idee of jij hier potjes en dekseltjes hebt. Ben jij iemand om dingen te conserveren? Daar ga ik nu achter komen. Anders eet ik de komende drie weken bij alles; appelchutney. Maar ik hoop dat ik het kan op potten, en dat ik over een maand of twee, drie zo’n potje kan openen op een gure verlaten avond. Zodat ik me kan warmen aan de diepe smaak van hoe jij ooit voor me viel.
Zoveel appels. Zoveel jij. Zoveel om voor te vallen.
Ik denk dat een appel nooit klaar is om los te laten. Dat het gebeurt. Zomaar. Door de wind, de warmte, door – iets. Op dat moment denkt een appel ‘hee dit is het, daar ga ik.’ Zoals jij en ik. Zomaar. Ergens. Door de wind. Door de warmte. Een blik. Een hee daar ga ik. En jij ging ook. En dus vielen we samen. Jij en ik.
Drie potjes. Met passende dekseltjes. Het hoeft niet allemaal nu. Het mag duren. Tot een gure schurende dag. Dat mag. Wachten op zo’n dag. Mag. Nu.

Tot die tijd kus ik je.